Leerlingenparticipatie in het secundair onderwijs tussen theorie en praktijk

  • Period: 01/10/1998 to 30/09/2001
  • Subsidising organisation: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Onderwijs (Onderwijskundige Beleids- en Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek)
  • sociology of culture
  • Onderzoeker: S. De Groof (VUB - Vakgroep Sociologie)
  • Promotor: M. Elchardus (VUB - Vakgroep Sociologie)

Dit project wil in het kader van de beleidsdoelstellingen om meer inspraak van leerlingen te realiseren in het onderwijs nagaan wat de bestaande vormen van leerlingenparticipatie zijn en aan de hand van zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek modellen voor een goed functionerende leerlingenparticipatie opbouwen. In een eerste luik diende er worden gekeken naar de praktijk en evaluatie van leerlingenparticipatie in het buitenland aan de hand van een literatuurstudie. In een tweede luik zou dan op basis van deze resultaten een vragenlijst worden opgesteld om aan leerlingen van het vierde en het zesde jaar secundair onderwijs voor te leggen.

In een eerste luik werd dus een literatuurstudie gemaakt rond modellen van leerlingenparticipatie in binnen- en buitenland, rond evaluaties van die leerlingenparticipatie, en rond de mogelijke effecten van participatie op school.

Zo konden een aantal patronen worden gevonden die voor het tweede luik (m.n. het veldwerk in de scholen) konden worden gebruikt. Ten eerste de opdeling formele en informele leerlingenparticipatie. Doorgaans maakt men in studies over leerlingenparticipatie een onderscheid tussen de formele leerlingenparticipatie en de informele leerlingenparticipatie. Onder formele leerlingenparticipatie verstaat men de participatie die in zekere zin wettelijk door de school wordt georganiseerd, via een of ander leerlingenorgaan. De informele graad van leerlingenparticipatie betekent dan de mate waarop een leerlingbetrokken schoolkimaat aanwezig is, de mate waarop de leerlingen kunnen participeren aan het dagelijkse, het informele leven van de school: kunnen de leerlingen vrij hun mening uiten, in welke mate wordt er naar hen geluisterd, kunnen ze vrij naar leerkrachten of directie stappen met voorstellen of problemen, enz. Deze twee aspecten komen dan ook uitgebreid in de vragenlijst aan bod.

Ten tweede de positieve effecten van leerlingenparticipatie. Bij het promoten van leerlingenparticipatie vindt men in de literatuur twee grote uitgangspunten terug. Enerzijds worden er vaak linken met ‘later’ gemaakt. In die zin is participatie op school noodzakelijk omdat jongeren moeten voorbereid zijn op het latere leven in de samenleving, waar men participatie van burgers verwacht. Anderzijds wijzen vele auteurs op het ‘nu’ van participatie. Zij menen dat men vooral moet kijken naar de huidige rechten en wensen van leerlingen als zijnde volwaardige burgers in onze samenleving. Participatie is volgens deze auteurs dan ook belangrijk voor de huidige ontwikkeling en het huidig welbevinden van de leerlingen. Omdat deze twee uitgangspunten herhaaldelijk naar voren komen, menen we dat we – bij het nagaan van de effecten van participatie – ons moeten toespitsen op deze twee elementen. We zullen dan ook toetsen of het verband tussen participatie en een aantal belangrijke burgerschapswaarden enerzijds, en het verband tussen participatie en het (school)welbevinden van de leerlingen anderzijds ook effectief bestaat.

Het eerste werkingsjaar (oktober 1999-september 2000) startte met een literatuurstudie en secundaire analyses op bestaande databanken. Op basis van deze resultaten werd dan een vragenlijst opgesteld die zowel voor leerlingen van het vierde als leerlingen van het zesde jaar zou gelden. In de maanden september-oktober 2000 werd dan de steekproef getrokken, waarna de 90 geselecteerde scholen konden worden aangeschreven. Het eigenlijke veldwerk startte in november 2000. Momenteel zitten we in de eindfase van het veldwerk. Hierna zal de verwerking van de gegevens en het opstellen van het eindrapport kunnen gebeuren.