“Zolang ge maar gezond zijt en uwe man nog hebt”. Een empirische analyse van de welzijnservaring van 75-jarige Vlamingen

De Groof, S., M. Elchardus (2005): “Zolang ge maar gezond zijt en uwe man nog hebt”. Een empirische analyse van de welzijnservaring van 75-jarige Vlamingen. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 36, 2: 47-59 - TOR 2004/27.

Abstract

Dit artikel onderscheidt empirisch verschillende dimensies in de welzijnsbeleving en bestudeert de oorzaken van één van die dimensies, met name de persoonlijke welzijnsbeleving, bij Vlaamse 75-jarigen (N=1456). De analyses brengen het grote belang van een goede gezondheid aan het licht. Naarmate 75-jarigen een goede fysieke en mentale gezondheid hebben, en over voldoende functionele mobiliteit en onafhankelijkheid beschikken, hebben ze een veel positievere welzijnservaring. Ten tweede hebben respondenten die een verliessituatie hebben meegemaakt (in casu hun partner) een veel lager welzijn. Dit verklaart zelfs het gendereffect weg. Vrouwen voelen zich minder goed, hoofdzakelijk omdat zij meer kans hebben om weduwe te zijn dan mannen. Verder vertonen 75-jarigen die hun werk en de arbeidsrol sterk missen lagere welzijnsscores. Respondenten die financieel goed rondkomen, die tevreden zijn met hun sociale contacten en die hun tijd actief doorbrengen, voelen zich tenslotte eveneens beter. Using data from a 2002 representative survey of Flemish 75-year olds (N=1457), the aim of the present study is to identify the structures in and causes of subjective well-being. The analyses reveal the great importance of good health. Respondents with a good physical and mental condition, who have a great deal of functional mobility and independence, do feel much better. Secondly, findings indicate that respondents who faced the loss of their partner, experience lower well-being. This explains the found gender differences. Women have lower perceived quality of life, mainly because of their greater susceptibility to widowhood. Furthermore, missing the former job and work role also contributes to lower levels of well-being. Finally, respondents who can cope financially, who feel satisfied with their social contacts and who spend their time in an active way, have higher personal well-being.