Het hier voorgestelde project stelt zich tot doel om aan de hand van diepte-interviews na te gaan of verschillende generaties vrouwen een verschillende betekenis toedichten aan het huishoudelijke werk dat ze verrichten. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen vier verschillende soorten betekenissen: voelt men het verrichten van huishoudelijk werk aan als een noodzaak, als een verplichting, als een plicht of als een vorm van identiteitsbevestiging? Deze betekenissen kunnen ook geïnterpreteerd worden als motivaties voor het stellen van huishoudelijk werk. In de eerste twee gevallen (noodzaak, verplichting) wordt het verrichten van huishoudelijk werk geleid door externe motivaties: externe condities of andere mensen zorgen ervoor dat ze bepaalde huishoudelijke taken verrichten. In de twee laatste gevallen (plichtsbesef, identiteitsbevestiging) komt de motivatie eerder van binnenuit. Er is echter ook een andere classificatie van de betekenissen mogelijk. In het geval van noodzaak en identiteitsbevestiging verwacht men een positieve consequentie na het stellen van huishoudelijk werk. Bij verplichting en plichtsbesef gaat men echter een negatieve consequentie bij het niet stellen van deze handeling uit de weg. Meer specifiek zijn we geïnteresseerd in eventuele verschuivingen in betekenis (motivatie) tussen verschillende generaties. Is er een verschuiving van een eerder externe motivatie naar een eerder interne motivatie op te merken? Of valt een verschuiving op van betekenissen ontleend aan negatieve gedragsconsequenties naar betekenissen ontleend aan positieve gedragsconsequenties? Dit onderzoek is een kwalitatieve aanvulling op een kwantitatief onderzoek verricht in het kader van een FWO-mandaat, waar betekenissen worden geanalyseerd op basis van gegevens uit het Vlaamse tijdsbudgetonderzoek.
Qualitative research on the transition of meanings ascribed to the performance of household work.
The presented project aims to examine, through in depth interviews, if different generations of women impute different meaning to performed household work. A distinction is made between four types of meanings: is household work sensed as a pure necessity, as an obligation, as a duty or as a confirmation of one’s gender identity? These meanings can also be interpreted as motivations for the performance of household work. In the first two cases (necessity, obligation) household work is directed by external motivations: external conditions or other people cause people to perform certain household tasks. In the two latter cases (duty, gender identity) the motivation ensues from within. There is still another possible classification of meanings. In the case of necessity and gender identity one expects a positive consequence after performing household work. But with obligation and duty one avoids a negative consequence while performing household work. We are more specifically interested in possible transitions in meaning (motivation) between different generations of women. Can one remark a transition from a rather extern to a rather intern motivation? Or is there a transition of meaning derived from negative consequences of behaviour to rather positive consequences of behaviour? This research is a qualitative complement of a quantitative research, performed within the framework of a FWO-mandate, where meanings are analysed based on time budget research.