Laat geen belangrijke informatie achterwege bij spijbelpreventie

Jongeren die spijbelen: Wat zijn de consequenties, hoe vaak gebeurt het en wat kunnen we er aan doen? Vragen die frequent terugkomen in de media en waar veelvuldig onderzoek naar wordt gedaan. Zo zijn de negatieve gevolgen op lange en korte termijn voor individuen, scholen en de samenleving als geheel in veelvoud onderzocht. Daarnaast zien we dat de regering zich regelmatig buigt over deze problematiek en opteert voor  ‘een snelle aanpak’ en ‘strengere straffen‘. Maar hoe kunnen we in de eerste plaats dit gedrag meten? En wel zo dat er geen belangrijke informatie achterwege wordt gelaten?

 Gil Keppens en Bram Spruyt onderzochten deze laatste vraag in hun recentste publicatie: 

Keppens, G., B. Spruyt (2016): Towards a typology of occasional truancy: an operationalisation study of occasional truancy in secondary education in Flanders. Research Papers in Education, 32, 1: 121-135 (DOI 10.1080/02671522.2015.1136833) - TOR 2016/1.

De sociologen geven aan dat de literatuur over spijbelen momenteel gedomineerd wordt door onderzoek naar de frequentie van het spijbelen. Men gaat bij deze aanpak na welke individuen gespijbeld hebben en hoeveel, om ten slotte te bekijken wat hieraan gedaan kan worden. Keppens en Spruyt stellen deze aanpak in vraag. Dit doen ze door op zoek te gaan naar andere factoren op basis waarvan ze spijbelen kunnen meten en onderscheiden. Voorbeelden hiervan zijn de lengte van de afwezigheid of de intentie om te spijbelen.

Een groot aandeel van het spijbelen gebeurt met medeweten van de ouders

Het onderzoek toont aan dat er inderdaad een aantal kenmerken zijn op basis waarvan we spijbelen kunnen onderscheiden. Een belangrijk kenmerk is de mate waarin de ouders op de hoogte zijn. Maar ook de personen met wie men spijbelt en de locatie van het spijbelen zijn bepalend.media_xl_1516605 Het blijkt dat deze kenmerken op structurele wijze met elkaar variëren, men kan hierdoor enkele spijbeltypes onderscheiden. Dit gegeven is een belangrijke bijdrage voor het onderzoek naar spijbelen, want het toont dat onderzoek waarbij enkel gekeken wordt naar de frequentie van het spijbelen veel informatie achterwege laat. De paper laat zien dat een groot aandeel van het spijbelen plaats vindt met medeweten van de ouders, dergelijke informatie blijft onder de radar als onderzoek enkel kijkt naar de frequentie.

Keppens en Spruyt waarschuwen dan ook voor beleidsmaatregelen die te veel focussen op het aantal keer dat iemand spijbelt. “Dat is zeker belangrijk, maar als we spijbelen willen aanpakken moeten we bijvoorbeeld ook zeker aandacht hebben voor ouders die toestemming verlenen aan hun kinderen om te spijbelen. De spijbelaar wordt nog te vaak voorgesteld als de hangjongere die in groep, op straat spijbelt en zich misdraagt. De meerderheid van het spijbelen in Vlaanderen gebeurt echter met medeweten van de ouders. Maatregelen die vooral de jongere straffen kunnen dan contraproductief werken”, aldus Keppens.