Wat nu onze collectieve tijdsordening wegvalt?

Samen met hbits, een spin-off van de Vrije Universiteit Brussel, voert onderzoeksgroep TOR een tijdsbestedingsonderzoek om de gevolgen van de corona-crisis op het dagelijkse leven in kaart te brengen. Wat is er veranderd, hoe passen we ons aan en welke effecten kan dit hebben op lange termijn? In De Afspraak gaf Ignace Glorieux meer uitleg over het doel van het onderzoek en de mogelijke lessen die we als samenleving kunnen trekken uit deze uitzonderlijke periode.

 

OPROEP: Zin om deel te nemen aan het onderzoek? Dat kan nog steeds. Surf naar www.dagelijksleven.eu  en vertel ons hoe jouw dagelijks leven is veranderd.

 

Wat trachten jullie precies te meten met het onderzoek?

IG: Wel, iedereen kan meedoen op het www.dagelijksleven.eu. Wij starten met een kleine enquête zodat we de achtergrond kennen van de mensen die deelnemen. Vervolgens vragen wij een zeker engagement. Er wordt gevraagd om een volledige week, 7 dagen, een dagboekje bij te houden. Deelnemers houden dan van minuut tot minuut bij wat ze doen. Ze kunnen dat doen op een app die we ontwikkeld hebben of online op een website.

Wat hopen jullie daaruit te leren? Is het de bedoeling om uit te zoeken wat deze situatie later met ons zal doen? 

IG: In abnormale situaties leer je wat normaal is. Door naar zieken te kijken, leer je wat gezond is. Door te kijken naar slaapproblemen, leer je wat een gezonde slaap is. Wij kijken eigenlijk naar die destructuratie op collectief niveau en hoe mensen daarmee omgaan. Wat missen ze? Hoe proberen ze dat te compenseren? Hoe gaan ze toch in bepaalde situaties routines inbouwen? Ik hoor van heel veel mensen met kinderen bijvoorbeeld dat ze in de voormiddag schooltijd voor de kinderen inplannen en in de namiddag zorgen ze voor ontspanning. 

Het is toch moeilijk om daarin een lijn te trekken? Verschilt dat niet sterk van persoon tot persoon? 

IG: Ja, ik hoor ook mensen die tevreden zijn. In andere gevallen hoor ik heel vaak dat die levenssferen, die in een moderne samenleving gescheiden zijn, zoals werk, gezin en vrije tijd, in één keer zijn samengeklapt. We zijn alleen nog samen met de mensen met wie we samenleven. Alles kan ook tegelijkertijd gebeuren. 

Wat gaan de consequenties zijn van deze periode?

IG: Wij hopen een evolutie te zien en ik denk dat mensen nu bezig zijn met strategieën te ontwikkelen en regelmaat in te brengen. Bij de ene gaat dat makkelijker gaan dan bij de andere. Ik denk dat als we terug in de oude tijdsorde komen, en dat gaat geleidelijk aan gaan, dat we dat ook gaan zien. Op termijn denken we dat mensen heel snel opnieuw in hun dagdagelijkse routine gaan verzeild raken. Ik denk dat mensen het zelfs gaan plezant vinden om terug in de file te staan.

IG: Ik hoop dat we in die tussenfase ook gaan leren hoe structuren werken. We hebben dat vroeger ook al gedaan om de gevolgen van werkloosheid te bestuderen. Wat gebeurt er met iemand als zijn werk van de ene op de andere dag wegvalt en daar zit met een gat van 7-8 uur per dag. Die zinvolle bezigheid die de dag structuur geeft valt weg. Wat gebeurt daarmee?

Kan het beleid lessen trekken uit jullie onderzoek?

IG: We pleiten al lang voor een tijdsbeleid. Maar dat is moeilijk omdat tijd door verschillende politieke departementen wordt beheerd; werktijden (minister van Arbeid), openingstijden (minister van Middenstand), schooltijden (minister van Onderwijs), … Wat wij missen is een overkoepelend beleid dat tijden op elkaar afstemt en coördineert. Vandaag is er niets meer van een collectieve tijdsordening. We gaan misschien beter zien wat zo’n collectieve tijdsordening betekent en dat het voor een stuk ons ook ontlast door zaken te scheiden door middel van vaste tijden.

IG: Deze crisis legt ook bepaalde pijnpunten bloot. Veel problemen van sociale ongelijkheid worden nu manifest zichtbaar. Er wordt soms smalend gedaan over ongelijkheid in het onderwijs, waarbij sommigen vinden dat we ons meer moeten richten naar de excellente studenten en niet altijd op de zwakke studenten. Ik denk dat de corona-crisis nu zal duidelijk maken hoe de verdeeldheid is tussen de sociaal zwakkere groepen die het contact met het onderwijs zijn verloren en geen ouders hebben die zich daarmee bezighouden en een andere groep die les krijgt van hun ouders en waar het huiswerk wordt opgevolgd.