Tijdsonderzoek in kaart gebracht. Een diagnose van de impact van diverse methoden van tijdsregistratie ondersteund door data-analyse.

Inleiding
Tijd is één van de meest democratische goederen. In tegenstelling tot bijvoorbeeld geld beschikt iedereen over evenveel tijd en bovendien kunnen we de tijd niet opsparen. Tijd is een centrale dimensie in ons leven. Vooral in onze huidige Westerse samenleving is tijd een steeds hoger gewaardeerd middel. Onderzoek naar tijd geeft ons een inzicht in het dagelijkse handelen van mensen en is daarom een uitstekend uitgangspunt om een zicht te krijgen op de maatschappelijke krachten. Maar het lijkt moeilijk om ons een coherent beeld te vormen over onze tijdsbestding. We stellen namelijk vast dat gelijktijdige onderzoeken naar de tijdsbesteding in onze samenleving leiden tot verschillende resultaten. Volgens het ene onderzoek werken we 40 uur, volgens het andere heel wat minder. Het ene onderzoek stelt dat we steeds minder tijd hebben voor onze kinderen, terwijl we elders het tegenovergestelde lezen. De voorbeelden zijn talrijk. Hoe mensen hun tijd besteden, kan op heel verschillende manieren onderzocht worden (Harvey 1993; Kalfs 1993). In de geciteerde literatuur worden de directe observatie, het surveyonderzoek, de random event methode (via beeper en telefoon) en de dagboekregistratie als de mogelijke methodes naar voren geschoven. Het ideale instrument voor het meten van gedrag of tijdsbesteding zou directe observatie zijn (Robinson 1977; Juster 1985; Kalfs 1993). Omwille van de gevraagde inspanningen van de respondent, de financiële kost en de werkbaarheid, maar ook de validiteit, de geloofwaardigheid, de bruikbaarheid en de flexibiliteit wordt echter overwegend gebruik gemaakt van de survey- en dagboekregistratiemethode (Kalfs 1993). Aangezien verschillende methodologieën worden gebruikt om een zicht te krijgen op de verschillende aspecten van tijdsgebruik in onze huidige maatschappij, is het van groot belang dat we deze onderlinge verschillen tussen methodes beter begrijpen. Momenteel begrijpen we deze vertekeningen zeer slecht. De centrale vraagstelling in dit fundamenteel methodologisch project luidt dan ook: “Wat is het effect van de diverse methoden van tijdsonderzoek bij het peilen naar het tijdsgebruik van mensen?”. De bedoeling is om een overzicht te geven van de effecten van verschillende bevragingsmethodes om op die manier resultaten van die bevragingsmethoden beter te kunnen situeren. We zullen dus de verschillen niet enkel situeren maar ook aantonen met data-analyse. De resultaten en bevindingen van dit project zijn dan ook zowel nationaal als internationaal relevant.
Onderzoeksvraag 1: Hoe verschilt tijdsregistratie uit surveybevraging en dagboekregistratie?

Een eerste onderzoeksvraag houdt in dat de verschillen in het peilen naar tijdsbesteding tussen surveybevraging en dagboekregistratie worden onderzocht. In een vragenlijst wordt rechtstreeks gepeild naar het gedrag van mensen. Zo stelt men retrospectief de vraag of men binnen een bepaalde tijdsspanne een bepaalde activiteit heeft verricht (=participatie), hoe vaak men dit heeft gedaan (=frequentie) en hoelang deze activiteit heeft geduurd (=absolute tijd). Bij de dagboekregistratiemethode, daarentegen, wordt aan de respondenten gevraagd om gedurende minstens 24 uur een dagboekje bij te houden. In tegenstelling tot surveyonderzoek wordt aan de respondent dus niet gevraagd terug te kijken op wat eerder werd gedaan, maar wel om in dagboekvorm de precieze gegevens van elke gestelde activiteit onmiddellijk te registreren. Dagboekregistratie peilt dus naar het specifieke gedrag op een heel specifieke dag of week, terwijl vragenlijsten peilen naar het gebruikelijke of normale gedrag. De dagboekmethode en de surveymethode verschillen dan ook op een heel aantal punten, wat kan leiden tot verschillen in antwoorden. Eén van de belangrijkste verschillen is de interpretatie van de vraagstelling. Bij de dagboekmethode wordt op een zeer detailistische wijze de tijdsbesteding van de respondenten weergegeven. Wanneer een onderzoeker tijdens de gegevensverwerking de duur van een meer algemene tijdsbesteding wil analyseren hoeft men enkel de verschillende details samen te nemen. Bij een surveybevraging kan men veel minder uitsluiten dat respondenten aan een bepaalde vraag een andere interpretatie geven (bv.: Hoe lang heeft u deze week aan huishoudelijk werk gespendeerd? Huishoudelijk werk is dit poetsen, koken, … maar ook oppassen op de kinderen, timmeren, tuinieren …?). Een ander belangrijk verschil tussen deze twee bevragingsmethodes is de mate waarin er sprake is van vertekening door het geheugeneffect. Hoewel respondenten vaak erg precies weten welke taken ze hebben uitgevoerd, geldt dit niet in dezelfde mate voor het aantal keer dat ze deze taak uitgevoerd hebben en zeker niet voor de tijd die ze eraan besteed hebben. Bovendien denkt men soms dat activiteiten vroeger of later gebeurd zijn dan dat ze in werkelijkheid gebeurd zijn (Billiet, Loosveldt & Waterplas, 1986). Aangezien de tijd geen vanzelfsprekend onderdeel is van onze zelfkennis, verschilt de werkelijk beleefde tijd nogal eens van de herinnerde tijd (Gershuny, 1992; Szalai, 1984). Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat de duurtijd bij surveyonderzoek overschat wordt ten opzichte van de tijd die gerapporteerd wordt in dagboekonderzoek (Glorieux, Minnen & Van Thielen 2004; Niemi 1993). Vertekening van resultaten gebeurt echter ook bewust. De kans op sociaal wenselijke antwoorden is kleiner bij dagboekonderzoek aangezien de vraagstelling hier niet op een specifiek onderwerp geconcentreerd is, terwijl dit bij surveyonderzoek veelal wel het geval is (Billiet, Loosveldt & Waterplas 1986; Kalfs 1993). Het bevragen van het specifieke gedrag zoals dat gebeurt via dagboekregistratie houdt ook een aantal gevaren in. Doordat enkel het concrete gedrag op een bepaalde dag of dagen wordt geregistreerd, is de kans groot dat heel wat respondenten bepaalde activiteiten niet doen tijdens deze registratieperiode. Dit is het probleem van zero observations. Dit probleem doet zich vooral voor bij activiteiten die een aanzienlijke dag tot dag variatie kennen (naar toneel gaan). De surveymethode kan informatie over een veel langere periode dan een paar dagen bevragen. Hierbij aansluitend stelt de dagboekregistratiemethode een groter probleem wat algemene non-respons betreft. Tijdsbudgetonderzoek staat bekend als onderzoek met een lage responsrate (Kalfs 1993). Het vergt immers een aanzienlijke inspanning van de respondenten om gedurende meerdere dagen nauwgezet de tijdsbesteding bij te houden.

Onderzoeksvraag 2: Hoe verschilt tijdsregistratie tussen de diverse methodes van dagboekregistratie?
Dit project focust niet enkel op de verschillen tussen de diverse tijdregistratiemethodes, maar voor een groot deel ook op de verschillen tussen de diverse methodes binnen de methode van dagboekregistratie. Ondanks verschillen in de methodologie van dagboekonderzoek is de wens naar vergelijkbaar onderzoek nationaal en internationaal sterk aanwezig. Initiatieven zoals het “Multinational Time Budget Data Archive” verbonden met het Multinational Time-use Study (MTUS) project en het (Harmonised European Time-use Suvey (HETUS)-project van EUROSTAT getuigen hiervan.
De verschillen situeren zich op twee vlakken: de algemene opzet van het onderzoek en het formaat van het meetinstrument. Wat betreft de algemene opzet van het onderzoek bestaan er verschillen naar de selectie van de individuen of huishoudens, de spreiding van het veldwerk en de duur van de registratieperiode. Tijdsbudgetonderzoeken die meerdere leden van het gezin bevragen, laten toe de tijdsbesteding van de gezinsleden te vergelijken. Wanneer enkel individuen worden bevraagd, zal men zich moeten beperken tot synthetische gezinnen als men uitspraken wil doen over tijdsbestedingspatronen binnen gezinnen. Ook de periode waarin een onderzoek wordt afgenomen heeft een weerslag op de onderzoeksresultaten. Ideaal is om de dataverzameling te spreiden over een gans jaar. Een ruimere spreiding van het veldwerk vlakt occasionele gebeurtenissen die een invloed kunnen hebben op de tijdsbesteding (weersomstandigheden, grotere media-aandacht, …) beter uit (Harvey 1993). Niet alleen de hele onderzoeksperiode is van belang, maar ook de registratieperiode per respondent. De keuze tussen dagboekregistratieperiode van één of meerdere dagen of een week gaat gepaard met implicaties voor de respons en het budget (Harvey 1993). Wanneer slechts één of twee dagen (één werkdag en één weekenddag) werden ingevuld zoals bij het tijdsonderzoek volgens HETUS-richtlijnen, wordt overgegaan tot de aanmaak van een synthetische week om uitspraken te doen over de wekelijkse duur van activiteiten. Bovendien is het eerder vermelde probleem van de zero-observations nijpender in een situatie waarin één of twee dagen, eerder dan een week, worden bevraagd (Zuzanek & Smale 1999; Juster 1985). Voor gespecialiseerde onderwerpen wordt meestal een 7-dagenregistratie gebruikt. Hierbij worden slechts een aantal activiteiten gedurende een bepaalde periode geregistreerd (bijvoorbeeld een arbeidskalender) (Harvey 1993).
Op het vlak van het meetinstrument spelen het interval van tijdsregistratie (open of gesloten tijdsinterval), de pre- of postcodering van de activiteitenlijst en de bevraging van de contextvariabelen een centrale rol. Bij open interval of continue dagboekregistratie registreert de respondent zijn activiteiten telkens hij van activiteit verandert. In het geval van een gesloten interval noteren respondenten hun tijdsbesteding per kwartier of per 10 minuten in plaats van per activiteit. Beide methoden hebben voor- en nadelen. Het voordeel van de kwartier- of tienminutenmethode is dat het voor een respondent makkelijker in te vullen is. Een tijdseenheid is makkelijker analytisch te onderscheiden door een respondent dan een handeling. Anderzijds kunnen met de continue registratie alle nuances in het menselijk handelen beter gevat worden. Ook pre- en postgecodeerde activiteitenlijsten hebben hun voor- en nadelen. Het gebruik van een geprecodeerde activiteitenlijst heeft het voordeel dat dergelijk schema de respondent een duidelijk beeld geeft van het gewenste detail maar beïnvloedt de respondent wellicht in zijn conceptie van hoe zijn tijdsbesteding kan worden opgedeeld. De codering nadien steunt volledig op wat de respondent zelf als een onderscheiden handeling beschouwt en laat de respondent deze handeling in eigen woorden noteren. Achteraf worden de antwoorden van de verschillende respondenten gegroepeerd en geüniformiseerd tot een standaardschema. Het belangrijkste nadeel van deze methode is dat deze methode vaak noopt tot arbitraire beslissingen bij het coderen van activiteiten. Ook het detail van de contextinformatie die bij elke gestelde handeling wordt genoteerd kan sterk variëren. De dagboekjes bevatten minimum 3 gegevens: wat men doet, wanneer men dat doet en voor hoe lang. Deze minimale informatie wordt bij voorkeur aangevuld met een aantal andere relevante gegevens over de gestelde handeling (plaats, interactiepartners, motivatie …), maar kan opnieuw verschillend bevraagd worden.

Derde onderzoeksvraag: Welke zijn de systematische verschillen tussen bevragingsmethoden naar achtergondkenmerken en type activiteit?
Binnen de twee eerder geformuleerde onderzoeksvragen zal tevens aandacht geschonken worden aan een derde onderzoeksvraag. Wanneer de effecten van de verschillende bevragingsmethoden vergeleken worden, zal worden nagegaan of hier systematische verschillen bestaan, hetzij naar het type activiteit dat onderzocht wordt, hetzij naar de achtergrondkenmerken van de respondenten. In het tijdsbestedingsonderzoek wordt traditioneel een onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen van activiteiten: (1) de reproductietijd (slapen, eten, drinken …), (2) de productietijd (betaald werk, huishoudelijk werk, onderwijs …), (3) de recreatieve tijd (vrije tijd, sociale participatie …) en (4) de aansluitingstijd (verplaatsingen, wachten …). Het is best mogelijk dat bepaalde activiteiten, gegeven hun frequentie of motivatie, beter gevat worden door een bepaalde onderzoeksmethode dan andere. Onderzoek toont eveneens dat niet enkel de technische kenmerken een rol spelen in de resultaatbepaling maar dat ook demografische achtergrondkenmerken een bijkomende effect spelen. Inschattingsfouten, sociale wenselijkheid en onnauwkeurigheden kunnen samenhangen met demografische achtergrondkenmerken.

Methode en datasets
Om een antwoord te geven op de vragen geformuleerd in de drie bovenvermelde onderzoeksvragen zal hoofdzakelijk gebruik gemaakt worden van kwantitatief onderzoek, maar ook ten dele van kwalitatief onderzoek. Het kwantitatief onderzoek behelst de analyse van een tiental databanken die vrij recent verzameld werden bij dezelfde onderzoekspopulatie. Deze datasets zijn allemaal in het bezit van de onderzoeksgroep TOR en werden reeds veelvuldig in onderzoek gebruikt. Het Vlaams tijdsbudgetonderzoek uit 1999 dat werd uitgevoerd door TOR omvat zowel survey- als dagboekregistratiegegevens over tijdsgebruik. Naast de twee Vlaamse databanken, beschikken we in 1999 ook nog over drie databanken uit 1999 verzameld in het kader van het Belgisch tijdsbudgetonderzoek en uitgevoerd door het NIS, namelijk surveygegevens, dagboekregistratiegegevens en een arbeidskalender. Zowel van het Vlaamse als van het Belgische onderzoek werd recent op nagenoeg identieke wijze een tweede golf afgenomen. Dit leidde tot twee nieuwe Vlaamse databanken met tijdsbudgetgegevens (survey en dagboekregistratie) en drie nieuwe Belgische databanken met tijdsbudgetgegevens (survey, dagboekregistratie en arbeidskalender). Deze databanken laten toe de effecten van de surveymethode en de dagboekmethode zorgvuldig na te gaan. De Vlaamse en de Belgische dagboekonderzoeken verschillen ook qua methodologische opbouw en vertegenwoordigen ook grotendeels de verschillen in het internationaal dagboekonderzoek waardoor dit onderzoek niet enkel relevant is voor Vlaanderen/België, maar ook internationaal.
Naast het centrale kwantitatieve onderzoeksluik wordt ook een kwalitatief onderzoekluik gepland dat inspeelt op een aantal factoren die een invloed hebben op de dataverzameling, maar niet kwantitatief kunnen benaderd worden. Het kwalitatieve luik kadert hoe onderzoekers, interviewers, codeurs en respondenten door hun aanwezigheid en ingrepen de data manipuleren. Gedurende de periode van dataverzameling zijn er verschillende momenten waarop deze actoren in de dataverzameling ingrijpen, tijdens de opzet van het onderzoek, de briefing van enquêteurs, de voorstelling van het onderzoek van de enquêteurs aan de respondent, het gedrag, de motivatie van de respondent, de opvolging van de enquêteurs door de onderzoekers, de controle van de registratie door de enquêteurs, de cleaning door het veldwerkbureau, de codering van de activiteiten door codeurs, … en als laatste de controle, cleaning en weging van de gegevens door de onderzoekers die aan een aantal kwaliteitseisen moeten voldoen.

Bibliografie
Billiet, J., Loosveldt, G. & L. Waterplas (1986). Het Survey Interview Onderzocht. Effechten van het ontwerp en Gebruik van Vragenlijsten op de Kwaliteit van de Antwoorden. Leuven, Sociologisch Onderzoeksinstituut, KU Leuven.
Gershuny, J. (1992). Are we Running Out of Time? In: Future, 24: 3-22.
Glorieux, I., Minnen, J. & L. Van Thielen (2004). Moeder, Wanneer Werken Wij? Arbeidsmarktconclusies uit het Vlaamse Tijdsbestedingsonderzoek 1988-1999. Leuven, Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming, VIONA Stuurgroep Strategisch Arbeidsmarktonderzoek.
Harvey, A.S. (1993). Guidelines for time-use collection. In: Social Indicators Research, 30: 197-228.
Juster, F.T. (1985). Conceptual and Methodological Issues Involved in the Measurement of Time-Use. In: Juster F.T. & F.P. Stafford (red.), Time, Goods and Well-Being, Ann Arbor, Michigan, Survey Research Center – Institute for Social Research, University of Michigan.
Kalfs, N. (1993). Hour by hour: Effects of the Data Collection Mode in Time Use Research. Amsterdam, Nederlands Instituut voor Maatschappij- en Markt-Onderzoek, NIMMO.
Niemi, I. (1993). Systematic Error in Behavioural Measurement: Comparing Results from Interview and Time Budget Studies. In: Social Indicators Research, 30: 229-244.
Robinson, J.P. (1977). How Americans Use Time. A Social-Psychological Analysis of Everyday Behavior. New York/London, Preager Publishers.
Szalai, A. (1984). The Concept of Time Budget Research. In: Harvey, A.S., Szalai, A., Elliot, D.H., Stone, P.J. & S.M. Clark, Time Budget Research, Frankfurt/New York, Campus Verslag.
Zuzanek, J. & B. Smale (1999). Life-Cycle and Across-the-Week Allocation of Time to Daily Activities. In: Pentland, W.E., Harvey, A.S., Lawton, M.P. & M.A. McColl (red.), Time Use Research in the Social Sciences, New York/Boston/Dordrecht/London/Mosco, Kluwer Academic/Plenum Publishers.

In contrast to money, time is believed to be one of the most democratic goods: everyone gets just as much time and time can not be accumulated. Time is a central dimension in our lives and in Western society is has developped to be a very valuable resource. The study of time use offers a clear insight into people’s daily activities and allows to get a clear view on social phenomena and evolutions. Nevertheless, a coherent view on how people currently spend their time is lacking. Studies for time use patterns in our society come to quite different results, despite the fact that they were conducted during the same period. One study concludes we work 40 hours per week, while another argues we work considerably less. One study makes us worry about the time we spend with our children, while other studies claim that there is no reason to worry… How people spend their time can be studied in a number of different ways. Generally, time use is measured through direct observation, the survey method, the random event method (with beeper and telephone) or the diary method.

Although ideally direct observation should be used to measure time use (Robinson 1977; Juster 1985; Kalfs 1993), in practice studies principally rely on the survey method and the diary method for a variety of reasons (Kalfs 1993). Time use is measured through various methods, but currently we lack a good understanding of the effects and distortions these methods produce. The central focus of this fundamentally methodological project is: “What are the particular effects of the methods used to measure people’s time use?”. The aim of this research project is to present a general overview of various methods and their effects on time use measurement. This will allow for a fundamental understanding of the differences in results between time use studies. Differences will not only be discerned, but will equally be diagnosed by means of data analysis. The results of this project are both nationally and internationally relevant.