Over drempels

Gepubliceerd op streventijdschrift.be op 17 april 2022

Is het jou op een gegeven moment ook zo op beginnen te vallen? Wees gerust, het heeft bij ons ook even geduurd: we waren toch al zeker een paar maanden ver in ons grootschalig gebruikersonderzoek[1] in Vlaamse openbare bibliotheken toen onze spreekwoordelijke euro viel. We hebben het over hoe anders openbare bibliotheken er sinds enkele jaren uitzien. Voor de (al iets) ouderen onder ons: weet je nog, hoe het betreden van je plaatselijke bibliotheek een klein beetje hetzelfde aanvoelde als het betreden van een kerk? Een plek waar het stil moet zijn, waar een bepaalde ‘ernst’ de boventoon voert, waar mensen zich ‘toewijden’ aan iets, niet aan ‘God de lieve Vader’ natuurlijk maar aan kennisvergaring en het geschreven woord. De openbare bibliotheek was in zekere zin ook een verlengstuk van het klaslokaal: de ideale plek om je spreekbeurt over Karel de Grote of de bultrugwalvis voor te bereiden.

Ga je nu een openbare bibliotheek binnen? Dan vliegen de workshops kalligrafie en striptekenen je om de oren, of je ziet in de verte een ‘game corner’, compleet met de laatste Xbox of andere (meer vintage) consoles. Kans is groot dat er in de muziekhoek een plaat opstaat (en niet noodzakelijk jazz of de zesde symfonie van Tsjaikovski). Er worden filmavonden, theatervoorstellingen en kunsttentoonstellingen georganiseerd. Als klap op de vuurpijl kun je er vaak ook nog een Flat White of iets te eten bestellen. En dan hebben we het nog niet over het gebouw of het interieur gehad. Waar openbare bibliotheken, zeker in kleinere gemeenten, vroeger – we zullen beleefd blijven – niet bepaald in de meeste ‘inspirerende’ gebouwen werden ondergebracht, is ook dat grofweg de laatste vijftien jaar sterk veranderd. Waar pragmatiek (simpele tafels, stoelen, materialen tegen de muur) en alledaagse materialen (baksteen, tapis plain) vroeger dominant waren, worden openbare bibliotheken tegenwoordig steeds vaker ondergebracht in gebouwen die als architecturaal statement echt kunnen tellen.

Die laatste observatie, dat er steeds meer ‘iconische’ bibliotheken worden gebouwd, was het vertrekpunt van het doctoraatsonderzoek dat werd uitgevoerd in navolging van het gebruikersonderzoek.[2] Meer nog, we brachten deze evolutie expliciet in verband met een redelijk alarmerende vaststelling: dat er steeds minder laaggeschoolden in de openbare bibliotheek komen. Voor alle duidelijkheid: laaggeschoolden zijn altijd al een ondervertegenwoordigde groep geweest in openbare bibliotheken, zowel in Vlaanderen als ver daarbuiten, maar het is er de voorbije decennia alleen maar erger op geworden. Zo leert de Participatiesurvey ons bijvoorbeeld dat er vier keer meer hooggeschoolden dan laaggeschoolden in openbare bibliotheken waren in 2004; in 2014 waren dat er al zes keer meer. En voor we boze brieven krijgen van demografen: ja, we houden rekening met bredere maatschappelijke evoluties omtrent scholingsniveau als we dit ‘probleem’ aanstippen. De afname van laaggeschoolden in openbare bibliotheken staat niet in verhouding tot de stijgende opleidingsgraad in de bredere samenleving.

 

Seattle Central Library ©Pixabay

 

De vraag was eigenlijk redelijk simpel: hebben die iconische gebouwen er iets mee te maken? Een vraag die wellicht minder vergezocht lijkt als je weet dat er nog nooit echt een afdoende verklaring is gegeven waarom er steeds minder laaggeschoolden in bibliotheken komen. Als je het vraagstuk op een ‘traditionele’ manier benadert – door te kijken naar de indicatoren waarmee we openbare bibliotheken ‘altijd’ evalueren; het lidgeld, de samenstelling van de collectie, de georganiseerde activiteiten, enzovoort – dan wordt er één ding duidelijk: de impact van dit soort kenmerken is beperkt of meestal zelfs volledig irrelevant.[3] Die vaststelling (‘we hebben er eigenlijk het raden naar’) prikkelde de cultuursocioloog in ons. Misschien heeft het imago, het aanvoelen, de sfeer die in een bibliotheek hangt, meer met laagdrempeligheid te maken dan het bedrag dat je moet betalen wanneer je je DVD van Avengers: Endgame te laat binnenbrengt? En zou het misschien ook kunnen dat de architecturale stijl van een bibliotheek de bepalende factor is voor dat imago? Kortom, zijn iconische bibliotheken minder ‘uitnodigend’ voor laaggeschoolden dan de klassieke (zeg gerust ‘ouderwetse’) bibliotheken van weleer?

 

Wat verstaan we onder iconische architectuur?

Maar wacht, first things first, wat bedoelen we nu eigenlijk met ‘iconisch’? En welke bibliotheken in Vlaanderen vallen onder die categorie? Op de eerste vraag kunnen we een antwoord geven, op de tweede niet zozeer. Enkele van deze Vlaamse ‘iconische’ bibliotheken waren immers het onderwerp van één van de studies die onderdeel uitmaakten van dit onderzoeksproject. De afspraak was dat we ze nooit bij naam zouden noemen in rapporten en artikels. Specifieke bibliotheken aanwijzen was ook nooit onze bedoeling: het gaat over de impact van architecturale stijlen op laagdrempeligheid in het algemeen. Trouwens: elke bibliotheek doet bepaalde dingen goed en bepaalde dingen slecht, laat daar geen twijfel over bestaan. De architecturale stijl is ‘maar’ één facet van de indruk die een bibliotheek achterlaat op haar bezoekers (al wijst veel erop dat het wel een zeer belangrijk facet is).

Maar we dwalen af. Wat moeten we verstaan onder een iconische bibliotheek? Wellicht het beste en meest gekende voorbeeld van een iconische bibliotheek is die welke de trend in gang heeft gezet: de Seattle City Library, gebouwd in 2004 en ontworpen door de bekende Nederlandse starchitect Rem Koolhaas. Hier zijn alle ingrediënten van iconische architectuur aanwezig: een gebouw dat in het oog springt, dat de directe omgeving ‘domineert’ en ‘op zich staat’, doorgaans nogal groot, een beperkt kleurenschema (veel wit, grijs en zwart) en veel gebruik van ‘ruwe’ materialen (meestal veel beton en glas). Iconische architectuur is ook heel media-vriendelijk, het laat zich uitermate goed fotograferen, een bewuste keuze van de betrokken architecten: zo komen ze, om het met een boutade te zeggen, helemaal tot hun recht in reisbrochures. Iconische architectuur is immers vaak gericht op het opkrikken van plaatselijk toerisme: denk maar aan het Guggenheim in Bilbao, de oorspronkelijke trendsetter van iconische architectuur. Seattle ging daar bijvoorbeeld de mosterd halen voor zijn bibliotheek.

Een leuke anekdote: in 2018 werd de Seattle City Library verkozen tot de most instagrammable library in the world. Indien u het nog niet wist: bibliotheken moeten tegenwoordig ‘instragrammable’ zijn. Ook nog even aanstippen: als we het hebben over ‘iconische’ architectuur, dan gaat het over gebouwen in een hedendaagse stijl, te onderscheiden van historische iconische gebouwen als het Colosseum of Buckingham Palace. Laatste belangrijk kenmerk van iconische architectuur is dat het toch redelijk exclusief wordt gebruikt voor meer highbrow culturele instituties (we hadden het al over het Guggenheim) en gebouwen die uitermate internationale, professionele bedrijven en organisaties huisvesten (denk bijvoorbeeld aan ‘The Shard’ in Londen). Kortom: ruimtes die (alleen al maar door het type organisaties die erin worden thuisgebracht) significant meer worden bezocht door leden van hogere sociale klassen. Dit laatste is wat ons betreft heel belangrijk om bij stil te staan als we het over iconische architectuur hebben.

 

Seattle Central Library ©Pixabay

 

Waarom kiezen voor dit soort architectuur?

Hoe zijn we hier geraakt? Waarom zien bibliotheken er steeds vaker zo uit? Naar alle waarschijnlijkheid heeft de opkomst van het internet ermee te maken. Noem één bibliotheek waar je meer informatie gaat vinden over de bultrugwalvis of Karel de Grote dan op het internet. De kerntaak van een bibliotheek is (en blijft) het uitlenen van analoge materialen en we mogen ons echt de vraag stellen hoe relevant deze nog zijn anno 2022.[4] We vatten het dominante mantra binnen de openbare bibliotheeksector sinds de late jaren ‘90 (sinds het duidelijk werd dat het internet als een vloedgolf over onze samenleving zou trekken) in drie woorden samen: adapt or die. En bibliotheken hébben zich ook aangepast. Dat is op zich een prestatie. De evolutie op vlak van de werking (die we kort schetsten aan het begin van deze bijdrage) is opmerkelijk: het is wellicht een goede zaak dat de bibliotheek haar (voorheen toch wat) stijve karakter kwijt is en haar takenpakket heeft gedifferentieerd. Wij zijn ervan overtuigd dat de bibliotheek net vanwege deze flexibiliteit nog springlevend is. De doemscenario’s die twintig jaar geleden werden geschetst met betrekking tot de ondergang van de openbare bibliotheek zijn afgewend. Goed, verschillende indicatoren wijzen er misschien op dat (kijkend naar de sector in zijn geheel) er wat minder bezoekers komen in de openbare bibliotheek, maar die daling is binnen de perken gebleven.

Alleen, en nu duwen we weer even waar het pijn doet, is de disproportioneel grote daling van laaggeschoolde bezoekers echt niet goed. Meer nog, het staat haaks op de hele raison d’être van openbare bibliotheken, wat de Nederlandse bibliotheekwetenschapper Frank Huysmans treffend omschrijft als het ‘sociaal-pedagogisch motief’: openbare bibliotheken moeten ‘ten dienste staan van de individuele ontplooiing’ en ‘verschillen in ontwikkelingskansen’[5] verkleinen. En als je het hebt over het ‘verkleinen van verschillen in ontwikkelingskansen’, dan zeg je indirect dat de openbare bibliotheek er vooral is voor mensen met minder ontwikkelingskansen. Het feit dat het overgrote merendeel van de bezoekers hooggeschoold is, is dan geen bijster bemoedigende vaststelling. Eric Klinenberg valt Huysmans in zijn uitermate interessante (en hoogst leesbare) boek Palaces for the People uit 2018 helemaal bij. De belangrijkste missie van de bibliotheek, zegt Klinenberg, is ‘mensen helpen zichzelf te verheffen en om hun omstandigheden te verbeteren door gratis toegang te verlenen tot de grootst mogelijke variëteit van culturele materialen’.[6] Klinenberg heeft het vaak over social infrastructure, waarvan de openbare bibliotheek eigenlijk het schoolvoorbeeld is: laagdrempelige plekken die niet alleen belangrijke diensten verlenen aan de gemeenschap waarin ze zich bevinden maar die ook (kunnen) dienen als informele ontmoetingsplekken tussen leden van de verschillende lagen van de samenleving.

Dit laatste kenmerk van sociale infrastructuur doet heel sterk denken aan de zogeheten third places van Ray Oldenburg.[7] Onze woning is onze ‘eerste plek’, onze werkomgeving de tweede en onze ‘derde plekken’ zijn de plaatsen waar we als een gemeenschap samen kunnen komen om, letterlijk, wat te ‘buurten’. Oldenberg liet er geen twijfel over bestaan: derde plekken zijn essentieel voor een goed functionerende gemeenschap (en bij uitbreiding eigenlijk ook een goed functionerende democratie). Oldenburg toonde bezorgdheid over het feit dat échte derde plekken steeds schaarser werden. Klinenberg ziet sterke ‘sociale infrastructuur’ bijvoorbeeld ook als het antwoord op de algemene daling in sociaal kapitaal (en daarbij horend, in subjectief welzijn) die Robert Putnam beschrijft in Bowling Alone.[8]Oldenburg benadrukt dat derde plekken voornamelijk kleinschalige en lokale commerciële ondernemingen zijn, maar Klinenberg ziet zeker ook een rol ziet weggelegd voor gesubsidieerde, culturele instellingen. Als hij alle soorten instituties opsomt die als doeltreffende ‘sociale infrastructuur’ mogen worden gecategoriseerd, prijken openbare bibliotheken steevast bovenaan dat lijstje. We zijn het met hem eens dat openbare bibliotheken heel veel potentieel bezitten om een positieve impact te hebben op minder gefortuneerde en kwetsbaardere leden van onze maatschappij, maar gezien de ontwikkelingen aangaande de samenstelling van het bezoekerspubliek, blijft toch de vraag of de openbare bibliotheek anno 2022 werkelijk laagdrempelig en benaderbaar genoeg is.

Rekening houdend met de uitermate grote uitdagingen die bibliotheken voorgeschoteld hebben gekregen in de laatste twee decennia, zou je onze strengheid hier gemakkelijk kunnen afdoen als een kwade (bijna kleingeestige) aanval op de openbare bibliotheeksector. Het is duidelijk dat de bibliotheeksector de laatste jaren de wind niet in de zeilen had. We hadden het al over de digitalisering van de maatschappij die de openbare bibliotheek ‘bedreigt’, maar we trappen ook een deur in die al wagenwijd openstaat als we beginnen over kleinere budgetten in de cultuursector: Sven Gatz besliste in 2016 nog dat steden en gemeenten niet langer verplicht zijn een openbare bibliotheek in te richten (en dat er dus geen middelen meer ‘geoormerkt’ moeten zijn voor openbare bibliotheken in gemeentelijke cultuurbudgetten). Dat heeft, vooralsnog, niet tot een massale sluiting van openbare bibliotheken geleid, maar het illustreert wel dat bibliotheken niet langer incontournable zijn.

Laat ons daarom (nog eens) heel duidelijk zijn: onderzoek toont aan dat openbare bibliotheken écht een meerwaarde kunnen zijn voor onze samenleving. Ze leveren goed en zinvol werk, maar ze moeten logischerwijs ook voldoende laagdrempelig zijn om te garanderen dat dit ‘goed en zinvol werk’ geraakt tot bij de mensen die er het meeste baat bij zullen hebben. Openbare bibliotheken hebben zich – zeg gerust tegen alle verwachtingen in – weten te handhaven door te innoveren, maar zijn tegelijkertijd ook schijnbaar wat elitairder geworden. En dat ondanks het feit dat de werking er net véél informeler en ‘leuker’ is op geworden. Dat brengt ons weer bij die opvallende gebouwen: ligt daar dan de oorzaak?

 

Wat zagen we?

Laat ons in vogelvlucht alle bevindingen opsommen die suggereren dat iconische gebouwen inderdaad drempelverhogend werken voor bepaalde groepen in de bevolking. Toen we de resultaten analyseerden van de vragenlijst die naar aanleiding van het gebruikersonderzoek werd verspreid onder bibliotheekgebruikers in 2018[9], kwamen we eerst tot de vaststelling dat het gebouw en het interieur van een bibliotheek veruit de grootste impact op heeft op de ‘uitnodigendheid’ van een bibliotheek: de tevredenheid met het gebouw en het interieur is de beste indicator of een bezoeker zijn bibliotheek uitnodigend vindt. Dat is op zich al noemenswaardig: wij hadden bijvoorbeeld verwacht dat de hulpvaardigheid en vriendelijkheid van het personeel belangrijker zou zijn, maar dat was niet het geval. Vervolgens maakten we een lijst met alle (deelnemende) bibliotheken die op vlak van hun ‘uitnodigendheid’ of hun gebouw significant anders werden beoordeeld op basis van opleidingsniveau: de meeste bibliotheken die beter werden beoordeeld door hooggeschoolden (en slechter door laaggeschoolden) beantwoordden op zijn minst gedeeltelijk aan de kenmerken van ‘iconische’ architectuur die we eerder opsomden. Bibliotheken die beter werden beoordeeld door laaggeschoolden (een minderheid, op zich ook al veelzeggend) waren veel traditioneler van uitzicht en inrichting.

In navolging van deze bevindingen startten we een nieuw onderzoeksproject waarin willekeurig gerekruteerde respondenten een aantal van deze bibliotheken (waar dus verdeeld op werd gereageerd door hoog- en laaggeschoolden) virtueel ‘bezochten’ terwijl we hen interviewden. We maakten 360 graden beelden van deze bibliotheken (zowel van het gebouw als het interieur) en monteerden deze tot een soort ‘wandeling’ naar en door het gebouw. Met behulp van een VR-bril konden respondenten zo in (relatief) korte tijd meerdere bibliotheken ‘bezoeken’.[10] Tijdens dit virtueel ‘bezoekje’ mochten respondenten vrijuit hun mening geven over vijf verschillende Vlaamse bibliotheken met (zeer) uiteenlopende architecturale stijlen. Ook hier zagen we weer veel aanwijzingen dat iconische bibliotheken minder in de smaak vallen bij lageropgeleiden. Eén iconische Vlaamse bibliotheek in het bijzonder werd door lager geschoolde respondenten als veel minder herkenbaar, uitnodigend en mooi beoordeeld. Lagergeschoolden hadden ook vaker kritiek op het lichtjes ‘megalomane’ karakter van iconische bibliotheken: de (volgens ons zeker terechte) opmerking werd gemaakt dat lokale uitleenpunten en kleinere filialen steeds vaker moeten sluiten terwijl centrumsteden blijkbaar geld over hebben voor ‘spilzieke’ architecturale statements.

De onderzoeksresultaten waren echter niet allemaal zo zwart-wit: iconische architectuur heeft ook lovenswaardige eigenschappen. Veel respondenten, ook die met lagere opleidingsniveaus, stipten aan dat de meer iconische bibliotheken (ondanks hun ietwat intimiderende uitstraling) vaak wel ‘prikkelend’ zijn. Ze wekken de interesse. Steden hebben zeker ook recht op uithangborden. Het is natuurlijk ook zo dat inwoners soms gewoon wat moeten ‘wennen’ aan meer ‘uitdagende’ gebouwen (denk maar aan de Eiffeltoren, die in 1889 nog door zowat elke Parijzenaar werd verguisd). Wat zeker ook moet worden gezegd is dat de ouderwetse, vertrouwde bibliotheekgebouwen van weleer zeker ook niet zaligmakend zijn: hooggeschoolden kunnen ze – op zijn zachtst gezegd – doorgaans niet echt pruimen. Een ‘inclusieve architectuur’ moet ook met hen rekening houden. Laten we ook niet naïef zijn: we kunnen van bibliotheken ook niet verwachten dat ze zichzelf in de voet schieten. Het staat misschien haaks op de maatschappelijke doelstelling van de openbare bibliotheek, maar het staat ook gewoon als een paal boven water dat hooggeschoolden de grootste afzetmarkt vormen voor openbare bibliotheken (en dat zien wij als onderzoekers niet direct veranderen). Wil de openbare bibliotheek een toekomst hebben, en haar functie als third place optimaal vervullen, dan moeten ook de hooggeschoolden aan boord blijven.

 

Onze suggesties voor een ‘inclusievere’ architectuur

Maar hoe moet het dan verder? Is het een hopeloze opgave om ‘iedereen’ tevreden te willen stellen? Zal elke architecturale keuze voor een cultureel instituut een nefast effect hebben op hoe uitnodigend deze zal zijn voor bepaalde groepen? Wij denken het niet. Er zijn volgens ons drie leidende principes die wellicht soelaas kunnen bieden. Deze principes stoelen, naast op onze bevindingen, volgens ons ook gewoon op het gezond verstand.

Ten eerste: zet in op herkenbaarheid. Door ons onderzoek werd het heel duidelijk: het grootste struikelpunt voor (potentiële) bezoekers die wat lager op de socio-economische ladder staan, ligt niet in de concrete esthetische eigenschappen van iconische architectuur, maar in een gebrek aan herkenbaarheid. Dat mag je trouwens breed interpreteren: hogergeschoolden vielen de lagerschoolden bij in de stelling dat de ‘iconische’ gebouwen amper herkenbaar waren als openbare bibliotheek, maar vonden het (in tegenstelling tot die lagergeschoolden) doorgaans wel ‘prikkelend’ om zo te worden ‘uitgedaagd’. Lagergeschoolden slaagden er meer specifiek ook minder goed in om dit soort gebouwen te vergelijken met andere soorten instituties of organisaties. Uitdagendere architectuur kan, maar wij zouden toch opteren om er een paar vertrouwde, goed-gekende visuele elementen die (bijna) iedereen associeert met de openbare bibliotheek, in te integreren.

We maken het heel concreet: veel respondenten haalden in de meest iconische bibliotheek die ze (virtueel) bezochten aan dat er nergens boeken te zien waren bij het binnenkomen. Dat was voor veel mensen verwarrend: een bibliotheek draait toch rond boeken, n’est-ce-pas? Hoe meer we over deze stijlkeuze nadachten, hoe bozer we er trouwens van werden: je actief dissociëren van boeken, hét ultieme symbool van de openbare bibliotheek, is eigenlijk toch te gek voor woorden? En geloof maar dat er bewust werd gekozen voor die dissociatie. In de vakspecifieke literatuur rond openbare bibliotheken argumenteren sommigen koudweg voor het opheffen van die historische connectie met boeken: volgens ons een misplaatste poging tot een radicale imago-lift.

Naast het (opnieuw) omarmen van boeken als symbool van de bibliotheek om de herkenbaarheid van de bibliotheek te verhogen, zouden we ook meer inzetten op renovaties. Als je de ‘oude’ bibliotheek (of een ander vertrouwd, lokaal gebouw) renoveert, dan creëer je ademruimte voor een meer ‘avontuurlijke’ zelf-heruitvinding. De vertrouwdheid zit dan gewoon al voor een groot stuk in het project ‘ingebakken’ en daarbinnen kan je dan naar alle hartenlust voor een frisse, prikkelende, hedendaagse architectuur gaan. Kort gezegd: nieuwe bibliotheken komen best niet in een sociaal vacuüm tot stand. Daarbovenop is renoveren doorgaans toch een stuk budgetvriendelijker dan een gloednieuw ontwikkelingsproject.

Dat brengt ons bij onze tweede richtlijn: hou het échte doel van openbare bibliotheken goed voor ogen als je renoveert of van plan bent een gloednieuw bibliotheekgebouw neer te zetten. De kerndoelstelling is, de plaatselijke bevolking van een betaalbaar en laagdrempelig cultuurhuis te voorzien, niet een toeristentrekpleister neer te poten. Voor het tweede is een architecturaal statement misschien een goed idee, maar voor het eerste is het (naar onze bescheiden mening) toch grotendeels overbodig. Een architect die over de nodige creatieve zelfbeheersing beschikt, heeft zeker een kans een laagdrempelige iconische bibliotheek te ontwerpen, maar we schuiven ook graag de volgende vervelende vraag naar voor: waarom dat risico nemen? Waarom miljoenen pompen in architecturale fantasieën terwijl lokale uitleenpunten en filialen steeds vaker de deuren moeten sluiten?[11]

We gaan nu even de populistische toer op maar, hoe je het ook draait of keert, openbare bibliotheken worden met publieke middelen gebouwd. Is het dan ook niet beter dat investeringen beter worden gespreid (veel bibliotheekliefhebbers die niet in centrumsteden wonen vallen ons hier wellicht in bij)? Misschien kunnen we iets leren uit het (toegegeven, wel nogal conservatief-elitaire) verleden van de openbare bibliotheek, best geïllustreerd door de zogeheten ‘Carnegie bibliotheek’. In een notendop: industrieel Andrew Carnegie bekostigde in de late negentiende en vroege twintigste eeuw zo’n 3.000 openbare bibliotheken (hoofdzakelijk in de Verenigde Staten). Steden en gemeenten die wel iets zagen in een plaatselijke openbare bibliotheek, dienden een dossier in bij Carnegie en moesten bewijzen dat het project levensvatbaar was, dat er voldoende bezoekers zouden komen en dat de gemeenschap zelf vragende partij was. Nu, er zijn uiteraard voorbeelden van grote en indrukwekkende ‘Carnegie bibliotheken’, maar Klinenberg onderstreept ook dat de meesten eerder klein zijn en zich bevindingen in gewone woonwijken. Ontwerpen werden trouwens heel vaak ‘gerecycleerd’, wat niet alleen bijzonder kosten-efficiënt was, maar uiteraard ook nog eens bijdraagt aan de ‘herkenbaarheid’ die we eerder al als zo belangrijk aanstipten. Op basis van ons onderzoek kiezen wij eerder voor deze aanpak dan de ‘erop of eronder’-mentaliteit van peperdure megaprojecten waarin zowel beleidsmakers als architecten hun persoonlijke en/of creatieve ambities laten botvieren.

Richtlijn nummer drie: neem een voorbeeld aan plekken die écht laagdrempelig zijn. We haalden het eerder al aan: iconische architectuur staat toch redelijk synoniem met highbrow. We moesten daarom vaak denken aan wat Pierre Bourdieu ooit zei over de ‘valse vrijgevigheid’ van culturele instellingen; dat musea gratis maken, ze niet noodzakelijk minder elitair maakt. Want ‘gratis toegang’, zei hij, ‘is bijgevolg ook optionele toegang, behouden voor diegenen die de nodige competenties bezitten om de kunstwerken die worden tentoongespreid historisch en cultureel te kunnen plaatsen’.[12] Trek die gedachte door en je zou zelfs kunnen zeggen: musea gratis maken kan zelfs contraproductief werken, de (bij voorkeur wel zeer lage) prijs van een toegangskaartje kan zelfs helpen om zich gelegitimeerd te voelen het museum te bezoeken. Is de gedaantewisseling van de openbare bibliotheek misschien ook geen voorbeeld van ‘valse vrijgevigheid’? Door hun esthetiek zo grondig te veranderen voelen (potentiële) bezoekers met minder cultureel kapitaal zich schijnbaar minder ‘op hun gemak’ om de openbare bibliotheek te bezoeken. Voor alle duidelijkheid: men had de allerbeste bedoelingen, daar twijfelen we geen seconde aan, maar goede intenties hebben jammer genoeg ook vaak ongewenste gevolgen.

Bij wie het bloed nu al kookt na het lezen van al het voorgaande, kan beter hier stoppen, want nu gooien we pas écht de knuppel in het hoenderhok. Laten we de openbare bibliotheek eens vergelijken met een totaal ander soort publieke ruimte: McDonalds. Ondanks het feit dat McDonalds-restaurants geen ‘kleinschalige en lokale commerciële ondernemingen’ zijn,[13] duiden verschillende auteurs ze wel aan als belangrijke ‘derde plekken’ voor velen, zeker in de Verenigde Staten. Concreet: met het kleingeld in je zak koop je een McFlurry, en buiten die versnapering ‘koop’ je ook het recht ergens (als je wil, urenlang) comfortabel te zitten en van gratis internet te genieten. Met andere woorden: een kleine financiële transactie legitimeert je aanwezigheid volledig en er wordt helemaal niet van je verwacht dat je een onderscheid kan maken tussen Monet en Manet. Voor alle duidelijkheid: dit is geen verdediging van ongebreideld kapitalisme of de vermarkting van sociale interacties, wél een pleidooi om de architecturale ‘subtekst’ van openbare bibliotheken (en andere cultuurhuizen) eerder te enten op plekken die ook écht laagdrempelig zijn, in plaats van op Apple Stores, ultramoderne kantoorgebouwen of musea voor moderne kunsten. Om op een positieve noot te eindigen: het gesuggereerde ‘legitimerende’ effect van iets (om te drinken) te kopen, schijnt een positief licht op een trend binnen openbare bibliotheken die we eerder al aanhaalden, namelijk dat steeds meer bibliotheken sinds kort ook koffiebars (en zelfs restaurants) inrichten.

 

Tot besluit…

Beleidsmakers, bibliothecarissen en architecten moeten voorzichtig zijn en zich niet te veel laten meeslepen in hun grote plannen en goede bedoelingen. De cultuursociologie is er redelijk unaniem over: onze sociale achtergrond bepaalt niet alleen aan wat voor soort contexten we worden blootgesteld, maar voor een groot stuk ook hoe we die contexten interpreteren. We mogen dus wel een bepaald begrip en een bepaalde ‘gevoeligheid’ tonen voor klassegebonden esthetische voorkeuren en interpretaties. Over smaak valt eigenlijk wél te twisten, op dat vlak toch tenminste.

Inclusieve architectuur kan volgens ons bijdragen tot het communiceren van de volgende boodschap: wees gerust, de openbare bibliotheek is (nu meer dan ooit) een open ‘derde plek’ waarvoor je niet moet beschikken over grote hoeveelheden sociaal, economisch of cultureel kapitaal. Als we er in slagen die boodschap beter over te brengen, zal de figuurlijke drempel waar men moet overstappen al flink lager lijken voor de mensen die het best gediend zouden zijn met wat de openbare bibliotheek allemaal te bieden heeft.

Reageren? Mail naar: dennis.mathysen@vub.be

 

Over de auteurs

 is als onderzoeker verbonden aan de onderzoeksgroep TOR (VUB) en het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van Brussel-Hoofdstad. Hij schreef zijn proefschrift over openbare bibliotheken als sociale infrastructuur.

Ignace Glorieux is gewoon hoogleraar Sociologie aan de Vrije Universiteit Brussel. Zijn onderzoek situeert zich vooral op het domein van tijdsbesteding en tijdsordening en cultuurparticipatie.

 

Referenties

[1] Het onderzoek werd uitgevoerd in samenwerking met VVBAD en kreeg de naam ‘BIB2018’. In januari 2019 publiceerden we in META een artikel dat dieper ingaat op de onderzoeksresultaten: https://www.vvbad.be/meta/meta-nummer-20191/bib-2018-de-eerste-resultaten

[2] Abstract: https://torvub.be/wp-content/uploads/2021/08/phd_abstract_dennis_mathysen.pdf. Wie graag het volledige proefschrift leest mag contact opnemen met de auteurs. We bezorgen het u in PDF-formaat.

[3] Nog ééntje voor de demografen: de enige écht significante verklarende variabele voor een hoger of lager percentage laaggeschoolden in een bibliotheek, is een hoger of lager percentage laaggeschoolden in de gemeente waarin een bibliotheek zich bevindt.

[4] We stippen voor de volledigheid ook aan dat niets er op wijst dat laaggeschoolden minder in bibliotheken komen vanwege de digitalisering van de maatschappij (een suggestie die je weleens hoort binnen de bibliotheeksector). Het zijn net hooggeschoolden die aangeven minder in de bibliotheek te komen omdat ze nu ebooks, Netflix en Spotify ter beschikking hebben.

[5] Frank Huysmans, De betere bibliotheek. Vossiuspers UVA, Amsterdam, 2006, blz. 6.

[6] Eric Klinenberg, Palaces for the people. How social infrastructure can help fight inequality, polarization, and the decline of civic life, Broadway Books, New York, 2018, blz. 37. (Vertaling van de auteurs)

[7] Ray Oldenburg, ‘Our Vanishing “Third Places”’, in Planning Commissioners Journal, 1997, blz. 6-10.

[8] Robert Putnam, Bowling Alone, Simon & Schuster, New York, 2000

[9] Indien u toevallig één van de 45.000 mensen was die onze vragenlijst invulde, bedankt!

[10] Wie graag meer details krijgt over dit experimentele onderzoeksontwerp verwijzen we graag naar volgend stuk dat we hierover publiceerden: https://journals.sagepub.com/doi/full/10.1177/20597991211030778.

[11] Het gebruikersonderzoek leerde ons trouwens ook dat lagergeschoolden minder geneigd zijn grotere afstanden af te leggen om van de bibliotheek gebruik te maken. Nog een goed argument tegen het sluiten van kleine uitleenpunten en filialen.

[12] Pierre Bourdieu, Alain Darbel & Dominique Schnapper, The love of art: European Art Museums and Their Public, Polity Press, Cambridge, 1997, blz. 113. (Vertaling van de auteurs)

[13] In de strikte zin van het woord tenminste, we negeren de details achter de werking van franchise-ondernemingen.