Werken na de lessen. Welke jongeren hebben een bijbaantje?

Meer dan de helft (53,6%) van de schoolgaande jongeren in Vlaanderen heeft een betaald bijbaantje. De meerderheid werkt nog altijd tijdens de schoolvakanties, maar over de tijd verandert dat patroon. Meer dan vroeger, werken jongeren vandaag tijdens het schooljaar. Dat is een van de conclusies van een onderzoek van het JeugdOnderzoeksPlatform (JOP).

Het JOP vroeg in 2013 aan schoolgaande jongeren en jongvolwassenen van 14 tot 30 jaar of ze naast hun studies werken. Daarbij werd een onderscheid gemaakt tussen jongeren die enkel tijdens het schooljaar werken, enkel tijdens de vakantieperiode werken en zowel tijdens het schooljaar als tijdens de vakantieperiode werken. Ongeveer de helft van de jongeren in Vlaanderen heeft een bijbaantje (53,6%). De meerderheid van deze jongeren werkt enkel tijdens de vakantieperiode (27,9% van alle jongeren). 14,5% werkt zowel tijdens het schooljaar als tijdens de vakantieperiode. Iets meer dan 11,2% werkt enkel tijdens het schooljaar.

Niet alle jongeren vullen hun bijbaantje op gelijkaardige wijze in. Meisjes (56,7%) hebben in vergelijking met jongens (51,6%) vaker een bijbaantje naast hun studies. Opvallend is dat dit verschil zich ook aftekent in de intensiteit van het bijbaantje. Meisjes hebben vaker een bijbaantje gedurende het gehele jaar (16,3% versus 12,7%). Het hebben van een bijbaantje neemt sterk toe naarmate jongeren ouder worden. Jongeren die hoger onderwijs volgen werken meer en intensiever. 21,4% van de jongeren van 19 tot 25 jaar werkt tijdens het schooljaar en tijdens de schoolvakantie tegenover 8,9% van de jongeren van 14 tot 18 jaar.

Daarnaast tonen de resultaten een opvallend verschil naar onderwijsvorm. Jongeren uit het TSO werken vaker naast hun studies dan jongeren uit het ASO en BSO. Interessant is daarbij ook dat van de jongeren met een bijbaantje jongeren uit het ASO en TSO meer intensief hun bijbaantje invullen. 15,4% van de jongeren uit het ASO heeft een bijbaantje gedurende het hele jaar tegenover 11,8% van de jongeren uit het BSO. We vinden geen verschil in het hebben van een bijbaantje naar sociale achtergrond. Vermoedelijk hebben jongeren om verschillende redenen een bijbaantje, gaande van het kunnen betalen van een dure vrijetijdsbesteding tot het leveren van een bijdrage aan het huishouden.

De wetgeving voor jobstudenten werd in 2012 gewijzigd. Tot 2011 mocht een jobstudent maximaal 6 maanden aan een fiscaal voordelig tarief werken. Vanaf 2012 was dat 12 maanden.

De data van het JeugdOnderzoeksPlatform laten toe de evolutie in het hebben van een bijbaantje te besturen. Het aantal jongeren tussen 14-25 jaar met een bijbaantje blijkt in de periode 2006 (56,0%) tot 2014 (53,7%) relatief constant gebleven. Wel zien we een verschuiving in de invulling van de bijjob. Zo werd er in 2014 meer tijdens het schooljaar en minder tijdens de vakantieperiode gewerkt in vergelijking met 2006. In 2013 gaf 11% van de jongeren aan enkel te werken tijdens het schooljaar. Dat is een verdubbeling ten opzichte van 2006 (4,5%). Jongeren werkten in 2013 (28,5%) dan ook minder in de vakantieperiode dan in 2006 (37,8%).

Deze cijfers werden bekendgemaakt op de website van het JeugdOnderzoeksPlatform (www.jeugdonderzoeksplatform.be). Naast heel wat publicaties over binnen- en buitenlands jeugdonderzoek, laat een interactieve databank sinds kort toe de gegevens van de verzamelde jeugdmonitors (2006-2008-2013) zelf online te analyseren. Een handige tool die studenten, beleidsmakers, onderzoekers en iedereen die geïnteresseerd is in Vlaamse jongeren toelaat met een paar muisklikken wetenschappelijk kwaliteitsvolle gegevens over een breed scala aan onderwerpen te verkrijgen.

Voor meer informatie, contacteer Bram Spruyt of Gil Keppens.