Op 3 maart verscheen in De Morgen onderstaand opiniestuk van Bram Spruyt en Dimokritos Kavadias, beide docent aan de Vrije Universiteit Brussel.
De ‘eeuwige student’ als alibi voor selectie aan de poort?
Een van de storende element in debatten over onderwijs is de slordigheid waarmee ze gevoerd worden. Neem nu de recente maatregel waarbij instellingen van het hoger onderwijs kunnen zien welke opleidingsonderdelen een student aan andere instellingen volgde en wat zijn punten waren. In het artikel van De Morgen (2/3/2015) stellen verschillende onderwijsbetrokkenen het voor alsof zij vandaag in het duister tasten over het onderwijsparcours van een student. Dat is niet juist.
In het academiejaar 2008-2009 voerde toenmalig onderwijsminister Frank Vandenbroucke het systeem van het leerkrediet in precies om het onbeperkt studeren op kosten van de belastingsbetaler tegen te gaan en studenten aan te manen een doordachte studiekeuze te maken. Het principe werkt als volgt. Studenten krijgen bij de start in het hoger onderwijs een krediet van 140 punten. Als ze een opleidingsonderdeel volgen zetten ze punten in. Indien ze slagen verdienen ze het krediet terug waarbij de eerste 60 punten dubbel terugverdiend worden. Slagen ze niet, dan zijn ze de studiepunten kwijt. Het totaalpakket van een normaal academiejaar bedraagt 60 punten. Studenten die dus twee academiejaren volgen zonder een studiepunt te halen, hebben te weinig krediet voor een derde volledig studiejaar. Indien een student een masterdiploma behaalt, worden 140 punten afgetrokken. Hij heeft dan in het ideale geval (geslaagd voor elk opleidingsonderdeel dat hij ooit opnam), nog 60 punten over. Studenten zonder leerkrediet worden minder gefinancieerd. Instellingen hebben een zekere vrijheid om met zulke studenten om te gaan maar doorgaans blijft de deur gesloten of wordt hoger inschrijvingsgeld aangerekend.
De ‘jacht op de eeuwige student’ is dus reeds lang ingezet. De echte discussie moet gaan over wat de nieuwe maatregel toevoegt aan het reeds bestaande systeem. Het systeem van het leerkrediet zoekt naar een evenwicht tussen het recht op mislukken en de prijs die de maatschappij daarvoor betaalt. Vindt men dat dit compromis te veel in het voordeel is van de student? Dat zou gemakkelijk veranderd kunnen worden door het aanvangsvolume (140 punten) van het leerkrediet te verlagen. Zit het probleem vooral in het eerste jaar en wil men korter op de bal spelen? Dan zou voor de eerste 60 punten een aanpassing gemaakt kunnen worden. Maar dergelijke mogelijke aanpassingen vormen niet de kern van het nieuwe systeem. In dat systeem wordt een belangrijke grens overschreden, namelijk deze van de anonimiteit en vrije onderwijskeuze.
Er zijn er heel veel redenen waarom jongeren mislukken in een bepaalde richting die weinig te maken hebben met een gebrek aan interesse, motivatie of de juiste vooropleiding. Is het werkelijk wenselijk dat instellingen een zeer gedetailleerd zicht krijgt op wat er precies in een andere instelling gebeurde met een student? Welke garanties worden er dan ingebouwd dat instellingen geen politiek voeren waarbij ze studenten op individuele basis uitselecteren? Autonomie vormt voor onderwijsinstellingen het equivalent van de heilige graal. Als men dit systeem op een moreel verantwoorde wijze wil uitvoeren, zullen ze toch zelf heel wat meer inzage moeten bieden dan nu het geval is. Dat studenten beter begeleid worden in hun studiekeuze, is op zichzelf goed. Maar waar ligt de grens tussen het begeleiden en opleggen van een studiekeuze? En hoe bewaken we die grens? Vragen die met het nieuwe systeem zeer pertinent worden.
Minister Crevits riep in de zomer van augustus de universiteiten op via overleg tot een gezamenlijk plan van aanpak te komen met het oog op het verhogen van het bijzonder lage studierendement in het hoger onderwijs. Dat is jammerlijk mislukt. De afgelopen maanden zagen we universiteiten verwikkeld raken in een opbod aan maatregelen om het studierendement te verhogen. Kern van die maatregelen is steeds dezelfde: sneller heroriënteren, sneller doorsturen. Nu wordt een systeem opgezet dat de bewegingen van studenten veel strikter zal monitoren. Instellingen worden dus in de feite veel meer met elkaar verbonden. Benieuwd of men hieruit ook beleidsconclusies zal trekken.